-
1 past
adj. vroeger; voorbijgegaan; van vroeger; vorig, afgelopen, voorbij--------adv. voorbij; vroeger; toen--------n. geschiedenis; verleden; voorbijgegane tijd--------prep. langs; voorbijpast1[ pa:st] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————past21 voorbij(gegaan) ⇒ over, gepasseerd♦voorbeelden:II 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉♦voorbeelden:2 past participle • verleden/voltooid deelwoordpast tense • verleden tijd2 voorbij ⇒ vorig, laatst♦voorbeelden:an hour past • sedert een uuryour letter of the fifteenth past • uw brief van de vijftiende jl.————————past3〈 bijwoord〉♦voorbeelden:————————past4〈 voorzetsel〉1 voorbij ⇒ verder dan, later dan♦voorbeelden:past all hope • hopelooshe cycled past our house • hij fietste voorbij/langs ons huisjust past sixty • net over de zestigit's past our understanding • het gaat ons begrip te bovenhalf past three • half vier -
2 he's past it
-
3 till
conj. tot, totdat--------n. geldlade (toonbank)--------prep. tot, tot aan--------v. bewerken (grond)till1[ til] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————till2〈 werkwoord〉————————till3♦voorbeelden:till tomorrow • tot morgennot till after dinner • niet vóór/pas na het middageten————————till4♦voorbeelden:it was a long time till she emerged • het duurde lang voor zij verscheenwait till I get you • wacht maar, ik krijg je nog wel! -
4 Jahr
〈o.; Jahr(e)s, Jahre〉♦voorbeelden:ein fröhliches neues Jahr wünschen • gelukkig nieuwjaar wensenin reiferen Jahren • op rijpere leeftijdin den zwanziger Jahren, Zwanzigerjahren • in de jaren twintigjung an Jahren • jong van jaren, leeftijdauf, über Jahre hinaus • voor, over (meerdere) jaren, jaren vooruit〈 formeel〉 bei Jahren sein • op jaren, op leeftijd zijnJahr für, um Jahr • jaar na jaarein Mann in den besten Jahren • een man in zijn beste jarenein Mann in den mittleren Jahren • een man van middelbare leeftijdin die Jahre kommen • op jaren komenin Jahren nicht • in geen jarenmit 21 Jahr(en) kann man … • op zijn 21e (jaar) kan men …vor (langen) Jahren • jaren geledenauf Jahr und Tag • op de dag af, preciesseit Jahr und Tag • sinds jaar en dagvor Jahr und Tag • lang geleden -
5 he seems old for his years
hij ziet er oud uit voor zijn leeftijd -
6 faire
faire1 [fer]〈m.〉1 〈 beeldende kunst, literatuur〉manier van schrijven, schilderen, beeldhouwen ⇒ stijl, techniek, wijze van uitvoering→ dire————————faire2 [fer]1 maken2 doen9 zeggen ⇒ antwoorden 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:ce faisant • daarbijque faire? • wat te doen?mais qu'est-ce qu'ils font! • wat spoken ze toch uit!qu'est-ce que vous faites dans la vie? • wat doet u (voor de kost)?quoi qu'on fasse, il n'est jamais content • wat men ook doet, hij is nooit tevredenpour quoi faire? • waarvoor?, waarom?il ne fait rien à l'école • hij presteert niets op schoolje ne peux pas faire autrement • ik kan niet andersil a bien fait • dat heeft hij goed gedaanfaire bien, mal de 〈+ onbepaalde wijs〉 • er goed, verkeerd aan doen tecomment avez-vous fait pour résoudre ce problème? • hoe heeft u dit probleem opgelost?3 faire de l'anglais • 〈 aan de universiteit〉 Engels studeren; 〈 op school〉 Engels leren; 〈 in vrije tijd〉 aan Engels doenfaire de l'aviron, de la natation, de la voile • roeien, zwemmen, zeilenil a fait les Beaux-Arts • hij heeft de academie voor beeldende kunsten doorlopenfaire que 〈+ aantonende wijs〉 • ten gevolge hebben dat, veroorzaken dat〈 onpersoonlijk, van tijd〉 ça fait quinze jours que je ne l'ai pas vu • ik heb hem sinds veertien dagen niet geziencent centimètres font un mètre • honderd centimeter is een meteril fait un mètre quatre-vingts • hij is 1,80 m (lang)quelle pointure faites-vous? • welke maat (schoenen) heeft u?je fais du quarante • ik heb maat veertigquatre et trois font sept • vier en drie maakt, is zevencombien fais-tu? • hoe groot, zwaar ben jij?combien ça fait? • hoeveel is dat?il me fait penser à mon oncle • hij doet me aan mijn oom denkenfaire rire qn. • iemand aan het lachen makenfaire savoir (à qn.) que • (iemand) mededelen datfaire traverser la rue à qn. • iemand de straat helpen overstekenfaire l'idiot • zich van den domme houden; gek doen9 sans doute, fit-il, vous avez raison • ongetwijfeld, antwoordde, zei hij, u heeft gelijkmon manteau fera l'hiver • met mijn jas kom ik de winter nog wel doorune bouteille de whisky me fait six mois • ik doe zes maanden met een fles whiskyest-ce qu'il a déjà fait sa rougeole? • heeft hij al mazelen gehad?faire jeune • er jong uitzienvotre cravate fait sérieux • door uw das ziet u er serieus uitsi tu fais cela, tu auras à faire à moi • als je dat doet, dan krijg je het met mij aan de stokavoir à faire à, avec • te doen, te maken hebben metn'avoir que faire de qc. • iets niet nodig hebbenêtre fait pour • bestemd, geschikt zijn voor〈 informeel〉 (il) faut le faire! • doe het maar eens na!ça fait une heure que je t'attends • ik wacht al een uur op jeen faire (à sa tête) • zijn eigen gang gaanje n'en ferai rien! • ik denk er niet aan!en faire tout un drame • er een drama van maken〈 informeel〉 on ne me la fait pas! • ik ben niet van gisteren!qu'est-ce que cela fait? • wat zou dat?qu'est-ce que ça peut bien vous faire? • wat kan u dat eigenlijk schelen?qu'est-ce que vous voulez que ça me fasse? • wat maakt het mij uit?ça ne fait rien • dat doet er niet toerien à faire! • niets daarvan!, nee is nee!rien n'y fit • niets hielpnous ne pouvons rien y faire • wij kunnen er niets aan doencela y fait beaucoup • dat maakt veel uitça fait bien de 〈+ onbepaalde wijs〉 • het is in de mode, het staat goed tec'est bien fait! • goed zo!c'est bien fait (pour lui)! • net goed!, lekker!il ne fait que commencer • hij begint pasne faire qu'entrer et sortir • even bij iemand aanwippenne faire que (de) 〈+ onbepaalde wijs〉 • zo pas, net, juist iets gedaan hebbencela ne fait rien à l'affaire • dat verandert niets aan de zaakqu'est-ce que tu as fait de mes clefs? • wat heb je met mijn sleutels gedaan?ne pas pouvoir faire que • niet kunnen verhinderen dat〈 kaartspel〉 c'est à qui de faire? • wie geeft?faites! • ga uw gang!ce n'est ni fait ni à faire • het is knoeiwerkje le connais comme si je l'avais fait • ik ken hem door en door1 tot stand komen ⇒ ontstaan, gemaakt worden3 worden4 beter, rijper worden6 gebruikelijk zijn 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:〈 informeel〉 comment que ça se fait? • hoe komt dat?〈 handel〉 se faire en acajou, en bleu • in mahonie, in blauw vervaardigd worden, leverbaar zijn〈 onpersoonlijk〉 il pourrait bien se faire que 〈+ aanvoegende wijs〉 • het is niet onwaarschijnlijk datse faire vieux • oud worden, verouderense faire à une idée • aan een idee wennença ne se fait pas! • dat, zoiets doet men niet!se faire les ongles • zijn nagels verzorgense faire une tasse de café • een kopje koffie voor zichzelf makense faire couper les cheveux • zijn haren laten knippense faire faire un costume • (zich) een pak laten makens'en faire • zich zorgen maken, zich ongerust makenne pas s'en faire • zich niet druk maken, zich nergens iets van aantrekken; 〈 ook〉 zich niet generen(ne) t'en fais pas! • (maak je maar) geen zorgen!, maak je niet dik!〈 informeel〉 il faut se le, la faire • het leven met hem, haar is geen lolletje♦voorbeelden:il fait nuit • het is nachtquel temps fait-il? • wat voor weer is het?par le temps qu'il fait • met dit weeril fait beau • het is mooi weercombien il fait aujourd'hui? • hoeveel graden is het vandaag?1. v1) maken2) doen3) doen (aan) [sport, muziek, etc.]4) afleggen [afstand]5) veroorzaken6) zijn [maten, rekenen]7) doen (alsof), spelen8) antwoorden2. se fairev2) gebeuren3) worden4) beter/rijper worden5) wennen (aan)3. il faitv -
7 âgé
âge [aazĵ]〈m.〉♦voorbeelden:d'un certain âge • niet zo jong meerâge ingrat • puberteitâge moyen • middelbare leeftijdpremier âge • kindertijdquatrième âge • hoge ouderdomquel âge a-t-elle? • hoe oud is zij?âge scolaire • leerplichtige leeftijdâge tendre • kinder- en jeugdjarentroisième âge • ouden van dagen, gepensioneerden, 65-plussersil fait plus jeune que son âge, il ne paraît pas son âge • hij ziet er jonger uit dan hij isavoir passé l'âge de • te oud zijn omil porte son âge • je kunt zien dat hij oud wordtporter bien son âge • er jong uitzien voor zijn leeftijdprendre de l'âge • ouder wordenvieux avant l'âge • vroeg oudêtre d' âge à, en âge de • oud genoeg zijn omenfant en bas âge • jong kindentre deux âges • van middelbare leeftijd2 homme d' âge • oude, bejaarde manâge de pierre • stenen tijdperkd'âge en âge • van geslacht op geslacht, alle eeuwen dooradjoud, bejaard -
8 âge
âge [aazĵ]〈m.〉♦voorbeelden:d'un certain âge • niet zo jong meerâge ingrat • puberteitâge moyen • middelbare leeftijdpremier âge • kindertijdquatrième âge • hoge ouderdomquel âge a-t-elle? • hoe oud is zij?âge scolaire • leerplichtige leeftijdâge tendre • kinder- en jeugdjarentroisième âge • ouden van dagen, gepensioneerden, 65-plussersil fait plus jeune que son âge, il ne paraît pas son âge • hij ziet er jonger uit dan hij isavoir passé l'âge de • te oud zijn omil porte son âge • je kunt zien dat hij oud wordtporter bien son âge • er jong uitzien voor zijn leeftijdprendre de l'âge • ouder wordenvieux avant l'âge • vroeg oudêtre d' âge à, en âge de • oud genoeg zijn omenfant en bas âge • jong kindentre deux âges • van middelbare leeftijd2 homme d' âge • oude, bejaarde manâge de pierre • stenen tijdperkd'âge en âge • van geslacht op geslacht, alle eeuwen doorm1) leeftijd2) tijdperk, eeuw -
9 old
adj. oud; bejaard; oud (niet nieuw); antiek; van vroeger; op de leeftijd--------n. leeftijd--------n. ouderen, bejaardenold1[ oold] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:heroes of old • helden uit het verleden————————old2〈older; ook elder, eldest〉1 oud ⇒ bejaard, antiek2 versleten ⇒ gebruikt, vervallen, afgedankt4 ervaren ⇒ bekwaam, gerijpt5 verouderd ⇒ ouderwets, in onbruik geraakt♦voorbeelden:1 old age • ouderdom, hoge leeftijd(not) make old bones • (niet) oud worden〈voornamelijk Brits-Engels; informeel〉 old boy/girl • vadertje, moedertje, oudjeold gold • donker goud, bruingoud(en kleur)old maid • oude vrijsteras old as the hills • zo oud als de weg naar Romean old name • een gevestigde naamthe oldest profession • het oudste beroepan old retainer • een oude trouwe dienaar〈 spreekwoord〉 you cannot teach an old dog new tricks • oude beren dansen leren is zwepen verknoeien; oude honden leert men moeilijk pootje gevenyoung and old • jong en oud, iedereenthe old • de bejaarden, de ouderenan old hand at poaching • een doorgewinterde stroperan old offender • een recidivistold stager • oude rot, veteraan〈 spreekwoord〉 you cannot put old heads on young shoulders • grijze haren groeien op geen zotte bollenbe old in knavery • een doortrapte schurk zijnthe old guard/school • mensen van de oude stempel, traditionalistenhe worked like old boots • hij werkte berehard/steenharda chip off the old block • helemaal zijn/haar vader/moederOld Glory • nationale vlag van de USAold maid • oud wijfold moon • laatste kwartier van de maanmoney for old rope • iets voor niets, gauw/gemakkelijk verdiend geldold salt/sweat • zeerotcome/play the old soldier (over someone) • de baas spelen (over iemand) 〈op basis van grotere ervaring/vaardigheid〉〈 informeel〉 old woman • lastige/vitterige vrouw→ grand grand/II 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉2 voormalig ⇒ vroeger, gewezen, ex-, oud-♦voorbeelden:the (same) old story • hetzelfde liedjeold stuff • oud nieuws, oude koekold Etonian • oud-leerling van Eton¶ 〈Brits-Engels; slang〉 old bean/cock/egg/fruit/stick/thing • ouwe/beste (jongen/meid)old boy/girl • oud-leerling(e) (van Engelse school)the old man • 〈 informeel〉 de ouwe 〈 ook scheepskapitein〉; de baas 〈 ook echtgenoot〉; mijn ouweheer/ouweold master • (schilderij van) oude meesterthe old sod • het vaderland〈 informeel〉 any old thing will do • alles is goed/bruikbaarthe Old World • de Oude Wereld, de oostelijke hemisfeer; 〈 Amerikaans-Engels〉(continentaal) Europa, de Oude Wereld〈 informeel〉 any old how • om het even hoe, hoe ook→ high high/ -
10 donner
donner [donnee]2 schijnen3 vallen ⇒ geraken, vervallen♦voorbeelden:la publicité donne à plein • de reclame loopt op volle toerenil me donne sur les nerfs • hij werkt op mijn zenuwendonner dans l'oeil à qn. • iemand verblinden, bekorendonner dans le ridicule • zich belachelijk makendonner dans le snobisme • zich snobistisch gedragen→ piègeII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 geven ⇒ verstrekken, veroorzaken♦voorbeelden:je vous en donne mille francs • ik bied u er duizend frank voordonner lecture de qc. • iets voorlezendonner sa maladie à qn. • iemand met zijn ziekte besmettendonner une pièce de théâtre • een toneelstuk brengendonner qc. par testament • iets vermakenen donner à qn. pour son argent • iemand de volle maat gevendonner à entendre • te verstaan gevendonner qc. contre, pour qc. • iets ruilen voor iets andersje vous le donne en dix, cent, mille • ik geef het u te radenje vous le donne pour ce que ça vaut • als ik lieg, dan lieg ik in commissiecela n'a pas donné grand-chose • dat heeft niet veel opgeleverdce pays a donné maints grands hommes • dit land heeft veel grote mannen voortgebrachtcette terre donne beaucoup • deze aarde is vruchtbaar3 quel âge me donnez-vous? • hoe oud schat u mij?donner du directeur à qn. • iemand met directeur aansprekenon lui donne une grande fortune • men zegt dat hij zeer rijk is2 zich, elkaar geven♦voorbeelden:se donner un roi • een koning kiezense donner du bon temps • zich amuseren, het ervan nemens'en donner • zich goed vermaken1. v1) geven2) veroorzaken3) produceren4) toekennen5) verklikken6) stoten, slaan7) schijnen8) vallen9) uitzien (op)2. se donnerv2) zich/elkaar geven -
11 age
n. leeftijd; periode; generatie--------v. ouder wordenage1[ eedzj] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:1 be your age! • doe niet kinderachtig!be/come of age • meerderjarig zijn/wordenlook one's age • er zo oud uitzien als men iswhat is your age? • hoe oud ben je?at the age of ten • op tienjarige leeftijdin his (old) age • op zijn oude dagten years of age • tien jaar oudbe of an age to do something • oud genoeg zijn om iets te doenunder age • minderjarig, te jonghis back was bent with age • zijn rug was krom van ouderdomyou've been ages • je bent vreselijk lang weggebleven¶ age of consent • meerderjarigheid; leeftijd 〈 vooral van meisje〉 waarop je met iemand naar bed mag————————age2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 doen verouderen, oud(er) maken -
12 alt
〈 älter, (am) ältest(en)〉♦voorbeelden:1 alles geht seinen alten Gang • alles gaat zijn oude, gewone gangdie Alte Geschichte • de Oude Geschiedenis, geschiedenis van de Oudheid〈 informeel〉 der alte Meier • de oude Meier, Meier senioralte Meister • (schilderijen van) oude meestersdie alten Sprachen • de oude, klassieke talenauf, für seine alten Tage • op, voor zijn oude dager ist ganz der Alte • hij is helemaal de oude, niet veranderdalt an Jahren • oud van jaren, bedaagd〈 informeel〉 aus Alt Neu machen • van oud nieuw maken, het oude als nieuw herstellenes bleibt alles beim Alten • alles blijft bij het oude〈 economie〉 alt für neu • tegen dagwaarde, nieuwwaardeälter als seine Jahre sein • er ouder uitzien dan men isAlt und Jung • jong en oud, iedereen, ouden en jongen〈informeel; schertsend〉 alt wie Methusalem • zo oud als Methusalem, zeer oudin alten Zeiten • eertijdsetwas alt kaufen • iets tweedehands kopen -
13 be
n. Barylium (chemische grondstof Be)be1 zijn ⇒ bestaan, voorkomen; plaatshebben2 〈 alleen in voltooide tijd〉geweest/gekomen zijn♦voorbeelden:2 has the postman been? • is de postbode al geweest?〈Brits-Engels; informeel〉 he's been and won the first prize • laat ie me nou toch de eerste prijs winnenII 〈 koppelwerkwoord〉1 zijn5 liggen aan ⇒ komen door, de schuld zijn van♦voorbeelden:she'd like to be a teacher • ze zou graag lerares wordenthe bride-to-be • de toekomstige/aanstaande bruida would-be teacher • iemand die zich voor leraar uitgeeftMrs Smith, Miss Jones that was • mevr. Smith, geboren Jonesbe that as it may • hoe het ook zijhow are you? • hoe is het met je?be back • terug zijnbe about/around • (ergens) rondslingerenI'm before you • ik kom voor u aan de beurtwhat's behind this? • wat steekt hier achter?it's beyond my wildest expectations • het gaat mijn stoutste verwachtingen te boven〈 alleen in voltooide tijd〉 have you ever been to India? • ben je ooit naar/in India geweest?4 A+ is excellent • een A-plus is/betekent uitstekendwhat's that to him? • wat trekt hij zich daarvan aan?how is that? • hoe komt dat (zo)?they were already about their business • ze waren al (met hun zaken) bezigbe after someone • iemand achternazittenbe after something • iets proberen te pakken te krijgen, op iets uit zijn〈 informeel〉 be off something • geen trek/zin meer hebben inas is/was • zoals hij/zij/het is/was→ be about be about/, be around be around/, be at be at/, be down be down/, be for be for/, be in be in/, be off be off/, be on be on/, be out be out/, be out of be out of/, be over be over/, be round be round/, be through be through/, be up be up/, be upon be upon/, be up to be up to/, be with be with/III 〈 hulpwerkwoord〉1 aan het … zijn♦voorbeelden:1 they were reading • ze waren aan het lezen, ze lazen3 if this were to happen, were this to happen • als dit zou/mocht gebeuren→ be going to be going to/, be to be to/ -
14 de
de1 [də]〈 voorzetsel〉9 〈materiaal; meestal onvertaald〉♦voorbeelden:de vous à moi • onder ons (gezegd)de mal en pis • van kwaad tot ergerde nos jours • tegenwoordigde nuit • 's nachtsde … à … • van … totde … en • van … tot, naarfaire qc. de soi-même • iets uit zichzelf doenjouer du piano • piano spelenvivre de sa plume • van zijn pen levencoup de poing • vuistslagde mémoire • uit het blote hoofdde son mieux • zo goed hij konavancer d'un pas • een stap vooruit doenavoir deux mètres de long • twee meter lang zijnpaquet de cigarettes • pakje sigaretten¶ le ciel est d'un bleu! • de hemel is zó blauw!être aimé de sa femme • bemind worden door zijn vrouwquelque chose de beau • iets mooistrois jours de libre • drie dagen vrijquoi de neuf? • wat voor nieuws is er?le mieux est d'en rire • je kunt er maar beter om lachenet les enfants de sauter • en de kinderen maar springen————————de2 [də]〈 lidwoord〉1 〈 meestal onvertaald〉♦voorbeelden:du pain • broodprép1) van, uit, vanuit2) tijdens, gedurende3) vanwege, om, voor, door [oorzaak]4) met, van [middel]5) op, uit, volgens [wijze]6) van, met [maat]7) tot [bezit] -
15 dé
de1 [də]〈 voorzetsel〉9 〈materiaal; meestal onvertaald〉♦voorbeelden:de vous à moi • onder ons (gezegd)de mal en pis • van kwaad tot ergerde nos jours • tegenwoordigde nuit • 's nachtsde … à … • van … totde … en • van … tot, naarfaire qc. de soi-même • iets uit zichzelf doenjouer du piano • piano spelenvivre de sa plume • van zijn pen levencoup de poing • vuistslagde mémoire • uit het blote hoofdde son mieux • zo goed hij konavancer d'un pas • een stap vooruit doenavoir deux mètres de long • twee meter lang zijnpaquet de cigarettes • pakje sigaretten¶ le ciel est d'un bleu! • de hemel is zó blauw!être aimé de sa femme • bemind worden door zijn vrouwquelque chose de beau • iets mooistrois jours de libre • drie dagen vrijquoi de neuf? • wat voor nieuws is er?le mieux est d'en rire • je kunt er maar beter om lachenet les enfants de sauter • en de kinderen maar springen————————de2 [də]〈 lidwoord〉1 〈 meestal onvertaald〉♦voorbeelden:du pain • broodm1) dobbelsteen -
16 gleich
gleich12 onverschillig, om het even, hetzelfde♦voorbeelden:er machte einen gleichen Fehler • hij maakte een zelfde foutam gleichen Tage • d(i)ezelfde dagzur gleichen Zeit • tegelijk(ertijd), gelijktijdigzwei mal zwei (ist) gleich vier • twee maal twee is (gelijk aan) viergleich bleibend • gelijk blijvend, constant, onveranderlijkvon gleich bleibender Freundlichkeit sein • altijd even vriendelijk zijndu bist dir völlig gleich geblieben • je bent helemaal dezelfde geblevengleich geartet • gelijksoortiggleich gelagert • gelijksoortig, vergelijkbaar, dergelijkgleich gesinnt • gelijkgezind, geestverwantgleich lautend • gelijk-, eensluidendGleiches gilt für … • hetzelfde geldt voor …Unfall ist nicht gleich Unfall • het ene ongeval is het andere nietein Gleiches tun • (ongeveer) hetzelfde, iets gelijkaardigs doenin dieser Hinsicht sind wir uns, einander ziemlich gleich • in dit opzicht zijn we een beetje hetzelfdedas kommt, läuft aufs Gleiche hinaus • dat komt op hetzelfde neer〈 formeel〉 etwas ins Gleiche bringen • iets in orde brengen, makenGleiches mit Gleichem vergelten • kwaad met kwaad vergeldenvon gleich zu gleich • op voet van gelijkheidgleich zu gleich teilen • gelijk op delen2 das bleibt sich (völlig) gleich • dat doet er niet toe, dat is om het evenganz gleich, was du machst • wat je ook doeter ist mir ganz gleich • hij laat me totaal onverschilliges ist mir völlig gleich • dat is me (echt) om het even, kan me helemaal niets schelenganz gleich, wie … • hoe … ookgleich ob Mann oder Frau • onverschillig of het gaat om een man of een vrouwgleich viel • evenveel————————gleich2〈 bijwoord〉1 meteen, dadelijk ⇒ zo, onmiddellijk, vlak3 maar liefst, (maar) wel♦voorbeelden:1 ich komme gleich! • ik kom zó, eraan!es muss nicht gleich sein • het hoeft niet meteengleich anfangs • meteen in het begin alwarum nicht gleich so? • waarom heb je dat niet meteen zo gedaan?bis gleich! • tot dadelijk, zó!gleich neben dir • vlak naast je2 gleich mehrere Bücher • meerdere boeken ineens, tegelijk3 gleich 10 Busse standen da • er stonden maar liefst, wel 10 bussen4 wie heißt er doch gleich? • hoe heet hij ook al weer?————————gleich3〈voorzetsel + 3〉♦voorbeelden:————————gleich42 of♦voorbeelden:1 ob …, wenn … gleich • alhoewel, ofschoon, ook al -
17 avancer
avancer [aavãsee]1 vooruitgaan ⇒ oprukken, opschieten♦voorbeelden:avancez vers moi • komt u dichterbijavancer dans son travail • opschieten met zijn werkII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 naar voren schuiven, brengen ⇒ (voor)uitsteken, uitstrekken2 naar voren brengen ⇒ beweren, opperen♦voorbeelden:4 à quoi cela vous avancera-t-il? • wat schiet je daar mee op?♦voorbeelden:¶ s'avancer trop • te ver gaan, te grote risico's nemen, te veel beloven1. v1) vooruitgaan, oprukken5) voortschrijden [tijd]6) voorlopen [uurwerk]8) opperen9) vervroegen10) voorzetten [uurwerk]11) opschieten (met), vooruitkomen12) voorschieten [geld]2. s'avancerv1) naar voren komen, naderen2) voortgaan3) vorderen [tijd] -
18 valoir
valoir [vaalwaar]3 evenveel waard zijn (als) ⇒ even groot, nuttig zijn (als)♦voorbeelden:à valoir • op afrekeningfaire valoir à qn. que • iemands aandacht erop vestigen datfaire valoir ses droits • zijn rechten doen geldenfaire valoir ses capitaux • zijn kapitaal productief makenfaire valoir un argument • een argument gebruikenvaille que vaille • zo goed en zo kwaad als het gaatne faire rien qui vaille • niets van belang, hoegenaamd niets uitvoerenvaloir mieux que • meer waard zijn, meer kosten danvaloir pour qn. • van belang zijn voor iemand, iemand aangaan3 ils te valent bien! • zij zijn niet minder dan jij bent!ça vaut mieux • dat is betertant, autant vaut rester ici • we kunnen net zo goed hier blijvenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bezorgen ⇒ opleveren, doen verkrijgen♦voorbeelden:1 qu'est-ce qui nous vaut cet honneur? • wat verschaft ons deze eer?ce tableau lui a valu d'être connu • dank zij dit schilderij is hij bekend geworden♦voorbeelden:v1) waard zijn, kosten4) bezorgen, opleveren -
19 *haut
*haut ['oo]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., bijwoord〉1 hoog2 oud ⇒ ver terug, lang geleden♦voorbeelden:hautes eaux • hoog waterla haute Egypte • Opper-Egyptehauts fourneaux • hoogovensmarée haute • hoog tij, vloedhaut plateau • hoogvlaktele haut Rhin • de Boven-Rijnla haute société • de hogere kringenhomme de haute taille • lange manhabiter dans la haute ville • in de bovenstad wonenlever haut • optillensauter haut • hoog springenil vise trop haut • hij mikt te hooghaut dans le ciel • hoog in de hemelun mur haut de deux mètres • een twee meter hoge muurde haut • van bovenafvoir les choses de haut • de zaken van een afstand bekijken〈 figuurlijk〉 le prendre de haut • hooghartig reageren, een hoge toon aanslaande haut en bas • van boven naar benedenregarder qn. de haut en bas • iemand van top tot teen bekijkenen haut • boven, naar bovenil habite en haut • hij woont boventout en haut • helemaal bovenpar en haut • bovenlangsdu haut de • vanafcrier du haut d'un toit • van een dak af roepenl'étage du haut • de bovenste verdiepingle haut du corps • het bovenlijfle haut d'une robe • het bovenlijfje van een japonperché sur le haut d'un arbre • op de top van een boom gezetenle haut du pavé • de huizenkanthaut comme trois pommes • drie turven hooghaut les mains! • handen omhoog!remonter plus haut • teruggaan in de tijdhaut en couleur • kleurrijk, schilderachtigtenir qn. en haute estime • grote achting hebben voor iemandhaute fidélité • hific'est de la plus haute importance • het is van het grootste belanghaute intelligence • zeer grote intelligentieinstrument de haute précision • precisie-instrumenthaute trahison • hoogverraadà haute voix • hardop, met luide stemparlez plus haut • spreek eens wat luiderpenser tout haut • hardop denken -
20 taupe
taupe [toop]〈v.〉1 mol4 〈argot; voorbereidend jaar voor de Ecole Polytechnique〉♦voorbeelden:1 il est myope comme une taupe • hij is erg kippig, stekeblindvivre comme une taupe • een huismus zijnf1) mol2) mollenvel3) graafmachine [tunnelbouw]
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Mann — 1. A blind man may perchance hit the mark. – Tauben und Hühner Zeitung (Berlin 1862), Nr. 6, S. 46. 2. A Mann a Wort oder a Hundsfott. (Ulm.) 3. A Mann wie a Maus ün a Weib wie a Haus is noch nit gleich. (Jüd. deutsch. Warschau.) Will sagen, dass … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Narr — (s. ⇨ Geck). 1. A Narr hot a schöne Welt. (Jüd. deutsch. Warschau.) Dem Dummen erscheint die Welt um so schöner, als er von manchen ihrer Uebel und Leiden nicht berührt wird. 2. A Narr hot lieb Süss. (Jüd. deutsch. Warschau.) Diese auch in… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Pferd — (s. ⇨ Ross). 1. A blind Ferd trefft gleich (gerade) in Grüb herein. (Jüd. deutsch. Warschau.) 2. Alte Pferde achten der Peitsche nicht. Lat.: Psittacus senex ferulam negligit. (Gaal, 926.) 3. Alte Pferde gehen nicht durch. Holl.: Het hollen is… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Geld — 1. Ach, nun fällt mi all mîn klên Geld bî. (Brandenburg.) Ein Ausruf, der häufig erfolgt, wenn jemand durch irgendeinen Umstand an etwas erinnert wird, was er hätte thun sollen, aber bisher zu thun vergessen hat. 2. All wîr1 Geld, dat et Wîf nig… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Teufel — (s. ⇨ Teixel). 1. A mol muess ma m Teuffel uff de Wedel treta. – Birlinger, 1036. 2. All, wat de Düwel nich lesen kann (will), dat sleit he vörbi (oder: sleit he äwer). – Frommann, II, 389, 123; Eichwald, 346; Goldschmidt, 57; Kern, 1430. 3. Als… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Ding — 1. Acht Dinge bringen in die Wirthschaft Weh: Theater, Putzsucht, Ball und Thee, Cigarren, Pfeife, Bierglas und Kaffee. 2. Acht Dinge haben von Natur Feindschaft gegeneinander: der Bauer und der Wolf, Katze und Maus, Habicht und Taube, Storch und … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Gorki (band) — Gorki Luc De Vos at the 0110 concert in Ghent on October 1, 2006. Background information Origin Ghent, Belgium … Wikipedia
Jan Jansz. den Uyl — oder Vuijl (* 1595/96; † 24 November 1639 [1] in Amsterdam) war ein niederländischer Radierer und Stilllebenmaler. Inhaltsverzeichnis 1 Biografie 2 Kunsthistorische Bedeutung … Deutsch Wikipedia
Haus — 1. Alte Häuser haben trübe Fenster. Dän.: Gammelt huus haver dumme vinduer. (Prov. dan., 315.) 2. Alte Häuser leiden mehr als neue. Wenn diese nicht schon zusammenfallen, ehe sie fertig gebaut sind. 3. Alte Häuser streicht man an, wenn man sie… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Tag — 1. Alen Doach hîsch, äs mäkest hîsch; un Sangtich hîsch, dâd äs hîsch. (Siebenbürg. sächs.) – Schuster, 368. 2. All Dag is ken Joarmarkt. (Strelitz.) 3. All Dage is kîn Sonndag (kîn Karkmess, sün kîn Fangeldage). (Oldenburg.) 4. All Doag wat Nîgs … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Vogel — 1. A Fôglar diar so êder sjong, gung a Kâter iar inj aauer a dik me (wegh me üüb a Dâi). (Amrum.) – Haupt, VIII, 351, 19. Die Vögel, die so früh singen, mit denen geht die Katze über den Deich (am Tage weg). 2. A grosser Vogel braucht a gross… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon